Bram Roza Festival 2018

Dichter van de Hoeksche Waard 2025-heden

“Knotwilgen Korteweg krijgen tweede leven bij Bosweg” – Het Kompas, 5 februari 2025
Bij het manifest: stop het doorplaatsen van kinderen in Jeugdzorg

Zo gaat dat soms met bomen:
ze graven je niet uit met de hand,
ze hebben een machine die net zolang
aan je stam schudt tot je wortels loslaten
en je hangt in die metalen omhelzing.
Je wortelgestel, breekbaar als oud haar,
veel te teer voor lucht en licht,
wordt omzwachteld met natte jute.
En dan gaan jullie uit rijden:
ergens anders gaapt de aarde naar je wortels
en je begint aan een tweede leven:
ze zetten je neer, gieten je nat,
dekken je toe, komen kijken hoe je het doet,
of je je al kunt hechten
aan deze nieuwe grond.
Zo gaat dat soms met bomen.

Zo gaat dat soms met kinderen:
op een dag komen ze je halen,
onaangekondigd.
Je moet mee, zeggen ze,
je kunt niet blijven, nee.
Waarheen, wil je vragen.
Waarom, wil je vragen.
Maar je hebt geen stem
en zij hebben geen antwoorden,
wel twee vuilniszakken voor je spullen.
En je begint aan een derde, vierde, vijfde, zesde leven,
Het went wel, zeggen ze.
Geloof me, zeggen ze.
Het komt goed, zeggen ze.
En het blijft goedkomen:
je krijgt weer een nieuwe kamer,
ligt weer in een ander bed,
knikt om hen gerust te stellen
en probeert te wennen aan al die
nieuwe gezichten, nieuwe stemmen –
maar het dekbed hier ruikt anders,
het lamplicht valt anders,
de trap kraakt anders,
alleen je knuffel is nog bij je,
maar weet ook niet waarom je weg moest.
En als de bel gaat, kijk je, kijk je,
en elke dag wil je vragen waarom,
maar je vraagt niets, want alleen als je lief genoeg bent,
mag je blijven.
Zo gaat dat soms met kinderen.

© Liesbeth Goedbloed

‘Renovatie Heinenoordtunnel zit erop’ – 22 december 2024

Eerst was er niets, toen was er licht. Dat noemen we “begin”.

Toen regende er stof uit het heelal,
en daarna kwam het water
en begon te leven, te wemelen.
De vissen kwamen, eerst de zwemmende en toen de vliegende,
en daarna de vogels.
En ook de mens. De mens ving
de vogels, de vissen, de mens temde het vuur, smolt het ijzer,
zaaide het gras, plantte de bomen, hoedde de dieren.

En de mens vreesde het water,
wierp vluchtheuvels op,
keek hoe het gras verdronk bij de zoveelste springvloed,
droomde van ongestoord zaaien, hoeden en eten.

En de mens groef een dijk rond het water,
de mens zei: ‘Tot hier en niet verder.
Dit land is voortaan van mij’,
en het water hield zich gedeisd.
De mens groef en zwoegde,
groef en droeg de aarde naar zijn plek,
maakte scheiding tussen het droge en het water –

zo schiep de mens de aarde.

Maar rusten deed hij niet, de mens.
Zijn rug was gekromd, hij droomde met zijn gezicht
naar de grond van de sterren,
maar zijn handen en armen stonden
naar zwoegen en dragen, ze konden niet anders:
ze groeven een tunnel onder het water.

En ’s nachts lag hij wakker, de mens,
droomde met open ogen:
alle bruggen zou hij opblazen,
alle schepen achter zich verbranden,
alle tunnels weer dichtgooien met klei,
de overkant vergeten
en uit varen gaan –
zijn eiland als een boot in de armen van de rivier,
wiegend.

En dan de lichten uit, en dan de wind,
en slapen bij de hartslag van de zee
achter het hout, achter de huid.

© Liesbeth Goedbloed